Een heel leven met je doden moeten leven

Dagboekaantekening van Frank Verhallen (9 februari 2020)* over het boek Natan, van mij en Sam Drukker, waarvan de publicatie mij ontgaan is. Ik neem zijn bespreking hier in zijn geheel over.

Tekst begint met een citaat uit het boek Natan:

‘In een van de weinige aantekeningen die ik van jou bezit, vertel je bij hoge uitzondering iets over jezelf, in dit geval over je tijd in het Rode Leger: “Ik geloof niet dat er één infanterist in het Russische leger is geweest die de héle oorlog, van begin tot eind, heeft overleefd. Elke dag sneuvelden er duizenden. Sommige jongens had ik gekend… mee gesproken… mee gegeten… Zelf zat ik bij de artillerie, dat was relatief veilig. Ook daar sneuvelden wel kameraden, maar toch niet veel. En ik dacht ook nooit aan de jongens zelf… die waren dood… maar ik dacht wèl aan de nabestaanden. Ouders, broers, zussen, vrouwen, vriendinnen… Die zouden nog een heel leven met hun dode moeten leven.”
Ik wist niet of ik moest huiveren door de wreedheid van wat je vertelde, of warmte van ontroering moest voelen omdat je het naar buiten bracht, of moest huilen. Nee, het liefst zou ik het uitschreeuwen van verdriet vanwege de associatie die zich aan mij opdrong door die laatste zin.
“Die zouden nog een heel leven met hun dode moeten leven.”
Het was precies deze gedachte die mij, sinds de dood van Tonio, dag en nacht beheerste. We zouden nog een heel leven met onze dode moeten leven.
Het is angstwekkend om te bedenken, papa, dat jij ooit precies dat gevoel van lijden onder woorden hebt gebracht dat mij na Tonio’s dood voor altijd zou blijven aankleven. Tegelijkertijd is jouw gedachte van een leven lang lijden mij ook tot grote steun, ze brengt me nog dichter bij jou. Je wist feilloos te verwoorden wat je eigen dochter nog te wachten stond.

Heel mooie bibliofiele boekuitgave van de Statenhofpers: Natan van Mirjam Rotenstreich (tekst) en Sam Drukker (beeld). 

In 2014 exposeerde Sam Drukker in het Joods Historisch Museum tien olieverfschilderijen van Joods mannen die de holocaust overleefden. De titel van die tentoonstelling was Minje, het Jiddisch-Hebreeuwse woord voor het minimale aantal mannen dat nodig is voor het houden van een Joodse gebedsdienst. 

Een van de tien mannen die Drukker daarvoor schilderde, was Natan Rotenstreich (1912-2014), de vader van Mirjam Rotenstreich (1959), zelf weer de vrouw van A.F.Th. van der Heijden (1951) en de moeder van hun overleden zoon Tonio (1988-2010).

In deze fraai in heellinnen gebonden uitgave – maar 75 exemplaren in totaal, genummerd en door auteur en tekenaar gesigneerd – tekent Mirjam Rotenstreich herinneringen aan haar vader op, daartoe geïnspireerd door de acht tekeningen die Sam Drukker ter voorbereiding op zijn schilderij van haar vader vervaardigde en die hij, op twee na, niet eerder reproduceerde. En speciaal voor deze uitgave tekende hij nog een portret van Natan: een originele steendruk die, eveneens genummerd en gesigneerd, separaat bij elk exemplaar is bijgevoegd. Dat is bovenstaand portret.

Is dit een reclametekst? Nee, want de uitgaven van de Statenhofpers hebben dat niet nodig: die zijn zo gewild dat van bijna elk kleinoodje de oplage bij verschijning is uitverkocht. Het is een reclametekst voor mijn motto: we moeten in ons leven onderweg zijn om mooie dingen aan te raken. Ook al is de realiteit dat we tezelfdertijd een heel leven met onze doden moeten leven. Maar dat, weet deze ervaringsdeskundige, gaat samen. 

*https://www.frankverhallen.nl/frank-verhallen/logboek.html/4996/6-een-heel-leven-met-je-doden-moeten-leven

Heimwee

Iedereen is het er over eens dat er een groot verschil is tussen het verliezen van een ouder en het verliezen van een kind. Vier jaar na het overlijden van Tonio stierf mijn vader. De eerste anderhalf jaar deed mij zijn afwezigheid helemaal niets. Daarvoor was Tonio’s gemis te groot. En toen opeens was het verdriet en het gemis er wel. Nu, nog eens bijna zes jaar later, kan ik zeggen dat het gemis naar mijn vader de vorm heeft aangenomen van heimwee, of, beter gezegd, heimwee naar het samen zijn met hem. Het gaat mij dan niet om de vader van toen ik de volwassen leeftijd had bereikt, maar de vader van toen ik kind was.

Mijn heimwee is gerelateerd aan twee onbereikbare omstandigheden. Voor de fase in mijn leven waar ik het over heb, moet ik terug in de tijd, zou ik weer kind moeten zijn. Omdat de heimwee gekoppeld is aan mijn vader, zou hij eerst weer tot leven gewekt moeten worden om vervolgens terug te gaan in de tijd, tot hij de leeftijd bereikt zou hebben van toen ik nog kind was.

Ik moet even stilstaan bij het woord heimwee. Ik realiseer me dat heimwee hebben heel anders van toepassing is als het om mijn vader gaat, dan in het geval van Tonio. Ik kan zeggen dat ik heimwee heb naar de situatie waarin mijn vader en ik samen in het meer van Lugano zwemmen. Het woord heimwee heeft dan iets zachtaardigs in zich. Betrek ik heimwee op het leven met Tonio, bijvoorbeeld een bezoek aan Artis, dan drukt het een verscheurd gevoel uit.

Als kind had ik heel erg last van heimwee en later ontdekte ik dat ik ook als volwassen vrouw snel aan heimwee leed, bijvoorbeeld wanneer we met z’n drieën opvakantie waren. Maar de heimwee als kind veroorzaakte een vergelijkbaar snijdende pijn als de heimwee naar Tonio en de heimwee op oudere leeftijd leek meer op het melancholieke van heimwee naar mijn vader.